Difference between revisions of "Oesterpark Musin"

From Coastal Wiki
Jump to: navigation, search
Line 1: Line 1:
 
__NOTITLE__
 
__NOTITLE__
 
==Oesterpark "Musin" (1846-1875)==
 
==Oesterpark "Musin" (1846-1875)==
 +
 +
''Voorloper van [[Oesterpark Jean|Oesterpark "Jean"]]''
  
 
Op 31 augustus 1832 verleende het Ministerie van Oorlog François-Constant Musin de toestemming om te starten met de oesterkweek in de voorgrachten van het kroonwerk, ten oosten van de Oostendse havengeul.<ref name="Farasyn">[http://www.vliz.be/imis/imis.php?module=ref&refid=197845 Farasyn, D. (2001). Historiek van de eerste gebouwen langs de Oostendse zeedijk 1830-1878. Tweede uitgave. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 88 pp.]</ref> Vermoedelijk ging het hier echter om de constructie van een ‘vlottend oesterpark’, waarbij reservoires bevestigd werden aan de boot en de oesters gedurende enkele dagen blootgesteld werden aan de stromingen van de zee. De gevette en gezuiverde oesters werden vervolgens in waterbekkens gedeponeerd en vonden op die manier snel de weg naar de consument.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00890418/K00890418.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 13 december 1844.]</ref> Dergelijke vlottende parken vergden een minder grote investering dan parken die uitgegraven werden in het land, maar konden helaas niet rekenen op dezelfde voordelen als de vaste oesterparken.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00890952/K00890952.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 22 februari 1845.]</ref> Waar de invoertol op oesters de kwekers op het land 1 frank per 100 kg kostte, steeg deze prijs voor de eigenaars van de oesterboten tot 12 à 16 frank per 100 kg.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00890940/K00890940.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 21 februari 1845.]</ref> Op 28 maart 1845 richtte François-Constant Musin samen met ene J. Stranack, een andere uitbater van een vlottend park, een brief aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers om deze gang van zaken aan te klagen.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00891332/K00891332.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 8 april 1845.]</ref> Musin en co konden de Kamer echter niet overtuigen en de oesterboten zouden dan ook algauw verdwijnen uit het Oostendse stadsbeeld.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0007/K00072053/K00072053.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 23 november 1864.]</ref>  Musin verkocht op 6 augustus 1846 zijn vier schepen ‘voortkomende van het voordezen bestaan hebbende flottende oesterpark in Oostende.'<ref> Rijksarchief Brugge, notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1846, nr. 148.</ref>
 
Op 31 augustus 1832 verleende het Ministerie van Oorlog François-Constant Musin de toestemming om te starten met de oesterkweek in de voorgrachten van het kroonwerk, ten oosten van de Oostendse havengeul.<ref name="Farasyn">[http://www.vliz.be/imis/imis.php?module=ref&refid=197845 Farasyn, D. (2001). Historiek van de eerste gebouwen langs de Oostendse zeedijk 1830-1878. Tweede uitgave. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 88 pp.]</ref> Vermoedelijk ging het hier echter om de constructie van een ‘vlottend oesterpark’, waarbij reservoires bevestigd werden aan de boot en de oesters gedurende enkele dagen blootgesteld werden aan de stromingen van de zee. De gevette en gezuiverde oesters werden vervolgens in waterbekkens gedeponeerd en vonden op die manier snel de weg naar de consument.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00890418/K00890418.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 13 december 1844.]</ref> Dergelijke vlottende parken vergden een minder grote investering dan parken die uitgegraven werden in het land, maar konden helaas niet rekenen op dezelfde voordelen als de vaste oesterparken.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00890952/K00890952.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 22 februari 1845.]</ref> Waar de invoertol op oesters de kwekers op het land 1 frank per 100 kg kostte, steeg deze prijs voor de eigenaars van de oesterboten tot 12 à 16 frank per 100 kg.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00890940/K00890940.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 21 februari 1845.]</ref> Op 28 maart 1845 richtte François-Constant Musin samen met ene J. Stranack, een andere uitbater van een vlottend park, een brief aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers om deze gang van zaken aan te klagen.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0089/K00891332/K00891332.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 8 april 1845.]</ref> Musin en co konden de Kamer echter niet overtuigen en de oesterboten zouden dan ook algauw verdwijnen uit het Oostendse stadsbeeld.<ref>[http://www3.dekamer.be/digidoc/ANHA/K0007/K00072053/K00072053.PDF Verslag zitting Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 23 november 1864.]</ref>  Musin verkocht op 6 augustus 1846 zijn vier schepen ‘voortkomende van het voordezen bestaan hebbende flottende oesterpark in Oostende.'<ref> Rijksarchief Brugge, notariaat, depot Ghyoot, notaris Liebart, 1846, nr. 148.</ref>

Revision as of 13:48, 10 May 2012

Oesterpark "Musin" (1846-1875)

Voorloper van Oesterpark "Jean"

Op 31 augustus 1832 verleende het Ministerie van Oorlog François-Constant Musin de toestemming om te starten met de oesterkweek in de voorgrachten van het kroonwerk, ten oosten van de Oostendse havengeul.[1] Vermoedelijk ging het hier echter om de constructie van een ‘vlottend oesterpark’, waarbij reservoires bevestigd werden aan de boot en de oesters gedurende enkele dagen blootgesteld werden aan de stromingen van de zee. De gevette en gezuiverde oesters werden vervolgens in waterbekkens gedeponeerd en vonden op die manier snel de weg naar de consument.[2] Dergelijke vlottende parken vergden een minder grote investering dan parken die uitgegraven werden in het land, maar konden helaas niet rekenen op dezelfde voordelen als de vaste oesterparken.[3] Waar de invoertol op oesters de kwekers op het land 1 frank per 100 kg kostte, steeg deze prijs voor de eigenaars van de oesterboten tot 12 à 16 frank per 100 kg.[4] Op 28 maart 1845 richtte François-Constant Musin samen met ene J. Stranack, een andere uitbater van een vlottend park, een brief aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers om deze gang van zaken aan te klagen.[5] Musin en co konden de Kamer echter niet overtuigen en de oesterboten zouden dan ook algauw verdwijnen uit het Oostendse stadsbeeld.[6] Musin verkocht op 6 augustus 1846 zijn vier schepen ‘voortkomende van het voordezen bestaan hebbende flottende oesterpark in Oostende.'[7]


Op 5 juni 1846 kreeg Musin vanwege de Belgische Staat een concessie op een terrein van 3822 m² aan de westzijde van de havengeul, op de plaats van de huidige Visserskaai. Op deze grond graafde hij een oesterput uit en bouwde hij tevens een werkhuis en een eenvoudig houten woonhuis met plat dak, waarvan het gelijkvloers deels dienst deed als restaurant.[8] Het geld om deze werken te laten uitvoeren moest hij lenen: de weduwe J. Duclos-Assandri en de Oostendse brouwer Gabriël Jean sponsorden elk 10.000 frank. In 1848 gingen de deuren van dit etablissement open voor bezoekers. Het “Pavillon Musin” zou algauw bekendheid vergaren omwille van zijn uitstekende bier- en wijnkelder, de heerlijke verse visgerechten en natuurlijk de verse oesters.[1] Deze laatste voerde Musin in vanuit Engeland, o.a. vanuit Queensbank.[9]


Na het overlijden van François-Constant Musin op 3 augustus 1849 bleek echter dat de bloeinde oesterzaak zwaar belast was. De teller van de nog te betalen rekeningen stond op 13.075 frank, terwijl de hypotheek op de gebouwen 20.000 frank bedroeg. Musins beide dochters verwierpen de erfenis dan ook, de drie zonen François, August en Eugène aanvaardden ze onder voorbehoud. Dit betekende dat zij niet verantwoordelijk waren voor de schulden die overbleven na de verkoop van alle geërfde bezittingen.[8] Op 5 augustus 1850 werden de oesterput en de aangrenzende gebouwen voor openbare verkoop aangeboden door notaris Liebaert. De startprijs was 15.000 frank. [10] Na herhaaldelijke verhogingen van dit bedrag was het uiteindelijk François Musin die in naam van de 3 broers de familiezaak terug aankocht. Ze telden hiervoor de som van 43.000 frank neer. Op 11 mei 1853 verkocht François Musin, kunstschilder van beroep, zijn aandelen in de zaak aan broer August. Op 24 augustus 1857 deed ook Eugène Musin, kandidaat-notaris, voor 15.000 frank afstand van zijn aandeel in de oesterput ten voordele van de reeds eerder genoemde Gabriël Jean. August Musin en Jean bezaten vanaf dan elk de helft van de oesterput.[8]


Ondanks alle erfenis- en verkoopsperikelen slaagde August Musin, de effectieve uitbater van het oesterpark, erin om de goede reputatie en faam van het bedrijf te handhaven. Het “Pavillon Musin” werd meer dan eens aangeprezen als de plaats bij uitstek om te genieten van de frisse zeelucht en te dineren in een charmante en sfeervolle maritieme omgeving.[11] Na de dood van August Musin op 21 september 1873 bleek de glorietijd van het “Pavillon” echter voorbij. De uitbating viel tijdelijk stil, waardoor de oesterput verslibde en het restaurant bouwvallig raakte. De Luikse notaris Louis Delbouille, die een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van het toeristische Oostende, wilde de gronden inpalmen voor de bouw van een groots hydrotherapeutisch complex. Dit voorstel werd echter afgewezen door de Belgische Staat.[9] Op 4 augustus 1875 verkocht de weduwe van August Musin uiteindelijk haar helft van de oesterput voor 12.000 frank aan Eduard Jean, waardoor het gehele complex volledig in handen kwam van deze familie.[8] Vanaf dan werd gesproken van “Oesterpark Jean".


Referenties


Meer weten